Deelnemersselectie & wetenschappelijke vraagstelling
Onze doelstelling was om 250 mensen van een bijenhotel te voorzien. Dit om in heel Vlaanderen een idee te krijgen hoe het landschap bijen kan ondersteunen. Wegens een grote interesse hebben we ons deelnemersaantal nog wat opgetrokken, met nu in totaal net geen 300 meetpunten. We hebben echter ongeveer eenzelfde aantal geïnteresseerden niet kunnen opnemen in het project en daarom willen we een korte inkijk geven in ons selectieproces.
Dit burgeronderzoek stelt als doel om een webapplicatie te ontwikkelen om de bloemen te selecteren in functie van (mogelijke) bijen in de omgeving. Echter, het plaatsen van bijenhotels gaf ons de kans om een aantal andere vragen te beantwoorden; deze hebben de keuze van locaties ook beïnvloed.
Dit burgeronderzoek stelt als doel om een webapplicatie te ontwikkelen om de bloemen te selecteren in functie van (mogelijke) bijen in de omgeving. Echter, het plaatsen van bijenhotels gaf ons de kans om een aantal andere vragen te beantwoorden; deze hebben de keuze van locaties ook beïnvloed.
De invloed van verstedelijking
Het spreekt voor zich dat de aanleg van steden een verlies inhoudt van natuurlijk landschap, maar ook ons landelijk landschap – gedomineerd door landbouw – is geen ideale omgeving voor bijen. We zien dat een aantal bijensoorten het redelijk goed doen in een stedelijke omgeving; als we bijvoorbeeld hommelnesten plaatsen in een stedelijke omgeving, ontwikkelen deze zich beter ten opzichte van een landelijke omgeving (https://doi.org/10.1038/s41598-021-82540-6) (zie figuur 1 voor meer details). In die studie werd echter gewerkt met de aardhommel, dit is een generalist (een bij die vele bloemen als nectar en/of stuifmeelbron heeft) en is één van de meest voorkomende bijen in Vlaanderen. Het lijkt er dus op dat het aanbod bloemen (voor generalistische bijen) in een stedelijk gebied hoger is dan in landelijke regio’s. We zien hiervoor 2 redenen: (1) het aanbod is in absolute waarde hoger, of (2) hommels vinden moeilijker een nestplaats in steden en deze die er uiteindelijk nestelen, hebben een overmaat aan bloemen ten opzichte van regio’s waarbij meer nestplaatsen voorhanden zijn.
|
Figuur 1: Hommelnesten hebben een sterkere groei in verstedelijkt gebied ten opzichte van landelijk gebied.
Op de Y-as zien we telkens de toename van biomassa; dit is een parameter die beschrijft hoe sterk een hommelnest groeide in een bepaalde tijdsperiode. Op de X-as van figuur 1a zien we dit voor nesten in een landbouwlandschap ten opzichte van nesten in sterk verstedelijkt gebied (data van 2013). In figuur 1b zien we dit in functie van de urbanisatiegraad (hier het percentage verhard oppervlak) (data van 2015). |
We besloten daarom om in dit burgerwetenschappelijk project een deel van de bijenhotels in een stedelijke en landelijke context te plaatsen. De bijenhotels trekken geen hommels aan, maar wel metselbijen (en enkele andere bijensoorten) en zullen gebruikt worden om de populatie van de gehoorde metselbij in kaart te brengen. De hotels geven ook de mogelijkheid om een zekere maat van diversiteit te meten; dit is een goede parameter om de geschiktheid van een omgeving te beoordelen.
De verstedelijking, of de afwezigheid daarvan, was een belangrijke parameter in de selectieprocedure. Echter, de voornaamste parameter is gekoppeld met de modellering van bestuivingsdiensten.
De verstedelijking, of de afwezigheid daarvan, was een belangrijke parameter in de selectieprocedure. Echter, de voornaamste parameter is gekoppeld met de modellering van bestuivingsdiensten.
Modellering van bijen
We beschikken over een model dat de kans berekent of een bepaalde bij aanwezig is op een bepaalde plaats. Met dit burgerwetenschappelijk project willen we de correctheid van deze voorspellingen valideren. Het zijn dus deze voorspellingen die de keuze van de deelnemers hoofdzakelijk bepaalt. Eerst zochten we gekoppelde punten, dit zijn deelnemers die in eenzelfde regio liggen. Op de figuur onderaan zijn dit de veelhoeken op de kaart van Vlaanderen. Hierin zochten we telkens een deelnemer met de hoogste en de laagste kans om bijen aan te treffen in hun tuin; elke cluster heeft ook een derde punt met een gemiddelde kans om bijen aan te treffen.
|
Figuur 2: Verschillende regioclusters in Vlaanderen, waarin telkens 3 deelnemers werden gekozen.
|